bij het aanpakken van de metafysica begint Aristoteles met Plato ’s opvattingen, en meer specifiek met Plato’ s wetenschap van vormen en het goede. ThusAristotle beschouwt metafysica als de wetenschap van de eerste en meestuniversele oorzaken, in plaats van de attributen van dingen die een samentrekkend bestaan hebben. Metafysica is de studie van “zijn qua zijn”, of de studie van attributen die slechts tot dingen behoren voor zover ze bestaan, b.v. bestaan, eenheid, gelijkheid en verschil.,

de fundamentele vraag die door metafysica wordt gesteld is: wat is waar van existenten voor zover ze bestaan?maar door deze definitie van metafysica te erven, wordt Aristoteles geconfronteerd met een probleem, omdat hij Plato’ s theorie van vormen en het goede verwierp, en in plaats daarvan suggereerde dat er veel zintuigen van ‘goed’ zijn, afhankelijk van wat het is dat je evalueert. Zo ook, hesaid, zijn er vele zintuigen waarin dingen kunnen worden gezegd te bestaan. Het lijkt er dus op dat er geen bestaanswetenschap en universele oorzaken kan bestaan en dat er dus geen metafysica kan bestaan.,

Aristoteles ‘ oplossing is om aan te tonen dat er een enkel,’fundamenteel’ gevoel van ‘bestaan’ is waaruit de andere zintuigen voortkomen, en dat dat gevoel van ‘bestaan’ het onderwerp is van metafysica. Om dit te doen stelt hij eerst een aantal onderscheidingen op om onderscheid te maken tussen de verschillende betekenissen van ‘bestaan’:

homonieme dingen zijn die welke beide worden beschreven door hetzelfde predicaat, maar met verschillende definities, bijvoorbeeld” Ik ben Pools”en”ik polijst de vloer”
synonieme dingen zijn die welke beide worden beschreven door hetzelfde predicaat en elk met dezelfde definitie van dat predicaat,bijv., “I polish the floor “en”I buff the floor”

in sommige gevallen kan één ding homoniem zijn met een ander omdat het ervan afhankelijk is, in wat niet-toevallige homonymie wordt genoemd. Waar dit het geval is, zal er één woord zijn dat focale betekenis heeft onder de homoniemen, in die zin dat het het woord is waaruit alle andere betekenissen zijn afgeleid.

voor Aristoteles wordt de centrale vraag van de metafysica dus: wat geldt voor de substantie voor zover die bestaat?

Aristoteles hield ‘bestaan’ voor een verzameling homoniemen, met een lokale betekenis die van toepassing is op stoffen (bijv., de Betekenis die het heeft in ‘Ocrates bestaat’). De twee meest verschillende betekenissen van ‘exist’ diearistotel met betrekking tot stoffen tekende, waren:

1) primair: een stof die op zichzelf bestaat, onafhankelijk van anderen
2) Secundair: een stof die bestaat op grond van zijn relatie tot een substance, afhankelijk van primaire stoffen, bijvoorbeeld kleur (die bloem is rood), joggen (ik ben joggen)

Aristoteles trekt dus twee verschillende studiegebieden voor metafysica.,Aristoteles behandelde ook de kwestie van de wiskunde; Plato hield”1+1=2″ als een verklaring van de substantie, maar Aristoteles was het daar niet mee eens, omdat hij dacht dat getallen alleen kunnen bestaan in relatie tot andere primaire substanties, en dus kon alleen een verklaring als “1 hond + 1 hond = 2 honden” een verklaring over de substantie zijn (in dit geval is het met name een verklaring over honden qua eenheid)