de zilveren trompetten

10 De Heer zei tot Mozes: 2 ” Maak twee trompetten(A) van gehamerd zilver, en gebruik ze om de gemeenschap(B) samen te roepen en voor het opzetten van de kampen.(C) 3 Wanneer beide worden geklonken, de hele gemeenschap moet verzamelen voor u bij de ingang van de tent van samenkomst. 4 Indien er maar één gebazuind wordt, zo zullen de leiders(D), de hoofden der clans van Israel, voor uw aangezicht verzamelen. 5 als er een bazuin geblazen wordt, zullen de stammen, die tegen het oosten kampten, vertrekken.,(E) 6 bij het geluid van een tweede ontploffing, zullen de kampen op het zuiden vertrekken.(F) de ontploffing is het signaal om te vertrekken. 7 om de vergadering te verzamelen, blaast de trompetten, (g) maar niet met het signaal om uit te gaan.(H)

8 “De zonen van Aäron, de priesters, moeten de trompetten blazen. Dit zal eene blijvende belooning zijn voor u en voor de toekomstige generaties.(I) 9 Wanneer gij in uw eigen land ten strijde gaat tegen een vijand die u onderdrukt,(J) blaast op de trompetten.(K) dan zult u worden herinnerd(L) door de Heer uw God en gered van uw vijanden.,(M) 10 ook op uw tijden van vreugde—uw aangewezen feesten en nieuwe maan feesten(N)—moet u de trompetten(O) klinken over uw brandoffers(P) en gemeenschap offeranden,(Q) en zij zullen een gedenkteken voor u voor uw God. Ik ben de Heer uw God.(R) ”

de Israëlieten verlaten Sinaï

11 op de twintigste dag van de tweede maand van het tweede jaar,(s) de wolk opgeheven(T) van boven de tabernakel van de verbondswet.(U) 12 Toen gingen de Israëlieten uit de woestijn van Sinaï en reisden van plaats tot plaats totdat de wolk tot rust kwam in de woestijn van Paran.,(V) 13 zij gingen, deze eerste keer, op bevel van de Heer door Mozes.(W)

14 de divisies van het kamp van Juda gingen als eerste, onder hun standaard.(X) Nahshon, zoon van Amminadab(Y) had het bevel. 15 Nethaneel, de zoon van Zuar, was over de verdeling van den stam van Issaschar; (AA) 16 en Eliab, de zoon van Helon, was over de verdeling van den stam van Zebulon.17 toen werd de tabernakel afgebroken, en de Gersonieten en Merarieten, die hem droegen, gingen uit.(AD)

18 de divisies van het kamp van Reuben (AE) gingen hierna, onder hun standaard.(AF) Elizur, zoon van Shedeur (AG), had het bevel., 19 Selumiel, de zoon van Zurisaddai, was over de verdeling van den stam van Simeon; 20 en Eljasaf, de zoon van Deuel, was over de verdeling van den stam van Gad.(AI) 21 toen gingen de Kohathieten (AJ), dragende de heilige dingen.(AK) de tabernakel zou worden opgezet voordat ze aankwamen.(AL)

22 de divisies van het kamp van Efraïm(AM) gingen hierna, onder hun standaard. Elisama, de zoon van Ammihud, had het bevel. 23 Gamaliel, de zoon van Pedazur, was over de verdeling van den stam van Manasse; 24 en Abidan, de zoon van Gideoni, was over de verdeling van den stam van Benjamin.,(AP)

25 ten slotte, als de achterhoede (AQ) voor alle eenheden, de divisies van het kamp van Dan uiteengezet volgens hun standaard. Ahiezer, de zoon van Ammisaddai(AR), had het bevel. 26 Pagiel, de zoon van Okran, was over de verdeling van den stam van Aser; 27 en Ahira, de zoon van Enan, was over de verdeling van den stam van Nafthali.(AT) 28 Dit was de Orde van maart voor de Israëlieten divisies zoals ze uiteengezet.29 En Mozes zeide tot Hobab(AU), zoon van Rehuel(AV), de Midianiet, Mozes’ schoonvader, (AW): “wij gaan op weg naar de plaats waarover de Heer zei: ‘Ik zal het u geven.,(AX) kom met ons en wij zullen u goed behandelen, want de Heer heeft goede dingen beloofd aan Israël.”

30 Hij antwoordde: “nee, Ik zal niet gaan; (AY) ik ga terug naar mijn eigen land en mijn eigen volk.(AZ)”

31 Maar Mozes zei: “verlaat ons alsjeblieft niet. Je weet waar we moeten kamperen in de wildernis, en jij kunt onze ogen zijn.(BA) 32 indien gij met ons komt, zullen wij met u delen(BB) Al het goede dat de Heer ons geeft.(BC)”

33 dus vertrokken ze (BD) van de berg van de Heer en reisden drie dagen., De ark van het Verbond van de Heer (zij) ging voor hen tijdens die drie dagen om hen een plaats om te rusten te vinden.(BF) 34 de wolk des HEEREN was over hen des daags, als zij uit het leger vertrokken.(BG)

35 wanneer de ark vertrok, zei Mozes,

” Sta op, (BH) Heer!
mogen uw vijanden verspreid zijn; (BI)
mogen uw vijanden voor u vluchten.(BJ)”(BK)

36 wanneer het tot rust kwam, zei hij,

“keer terug, (BL) Heer,
naar de talloze duizenden van Israël.(BM) ”